De deeleconomie: tijd voor een duidelijke definitie

De deeleconomie wordt spontaan geassocieerd met opkomende virtuele platformen zoals Uber en Airbnb, hoewel er geen delen aan te pas komt.

ING Belgium Economic Newsletter

De deeleconomie wordt spontaan geassocieerd met opkomende virtuele platformen zoals Uber en Airbnb, hoewel er geen delen aan te pas komt. Daarom stellen we een juistere term voor om de talrijke nieuwe initiatieven te benoemen: de platformeconomie.

De deeleconomie lijkt aan een steile opmars bezig te zijn. De term zelf raakt steeds meer ingeburgerd in België. Bij een grote verkennende enquête over de deeleconomie die ING vorig jaar afnam, was slechts 24% van de Belgen vertrouwd met het begrip (1). Volgens een recente peiling bleek al 33% van de respondenten minstens al van de term gehoord te hebben (2).

Toch is het erg onduidelijk wat men precies bedoelt met "deeleconomie". Intuïtief verwijst de term naar twee verschillende zaken. Enerzijds wordt de term gebruikt voor stelsels waarbij consumenten samen elkaars goederen en diensten kunnen gebruiken. Hierbij is er geen sprake van winstbejag; wederkerigheid staat centraal. Anderzijds associëren velen de term deeleconomie aan de opkomst van virtuele platformen die slim gebruikmaken van nieuwe technologie om consumenten moeiteloos in contact te brengen met particuliere producenten die goederen of diensten leveren. Deze platformen kunnen ingezet worden om te delen, maar dit is geen vereiste, integendeel. Bij Uber en Airbnb, de twee initiatieven die men het meest met de term ‘deeleconomie’ associeert, is er paradoxaal genoeg doorgaans absoluut geen sprake van delen. Het gaat om een pure commerciële activiteit die wordt uitgevoerd met als doel het genereren van een inkomen voor de aanbieder. Als een Uber-chauffeur een passagierster vervoert, kan het lijken alsof hij een rit met haar deelt, terwijl hij in feite tegen betaling een dienst voor haar uitvoert. Spreken over deeleconomie creëert in dit geval dus enkel verwarring, die misschien wel doelbewust in stand wordt gehouden.

Daarom stellen we de term platformeconomie voor om te verwijzen naar de diverse groep aan opkomende virtuele platformen die particuliere consumenten en producenten bij elkaar brengen. Grafisch stellen we de platformeconomie als volgt voor (zie grafiek). Binnen de gehele groep aan online platformen kan men een eerste opsplitsing maken tussen gecentraliseerde en gedecentraliseerde initiatieven.

Bij de eerste groep is het een organisatie die eigenaar is van de te delen goederen, zoals bij Villo of Cambio. Bij deze systemen lijken de gebruikers respectievelijk fietsen en auto’s te ‘delen’, maar in essentie gaat het om verhuur. Behalve het feit dat ze gebruikmaken van moderne technologie, is er nauwelijks een onderscheid te maken met andere verhuurbedrijven.

Dit ligt enigszins anders bij de gedecentraliseerde initiatieven. Daar spelen de platformen enkel de rol van tussenpersoon tussen de consument en de particuliere aanbieder van goederen of diensten. De platformen zijn nooit eigenaar van de goederen, en de dienstverleners blijven in principe zelfstandigen.

Binnen deze groep maken we een verder onderscheid tussen de commerciële activiteiten en de ‘echte’ deelinitiatieven, op basis van de aan- of afwezigheid van het winstmotief. Zodra er winst kan gemaakt worden, wordt de kernfilosofie van delen, zijnde het samen gebruiken van een goed of een dienst, immers verdrongen.

Bij de commerciële platformen wordt een goed verhuurd of een dienst verleend tegen betaling, waardoor de aanbieder winst kan maken. We kunnen hierbij denken aan Uber, die zelfstandige chauffeurs koppelt aan passagiers, of Airbnb, die logies koppelt aan gasten. Ook online platformen voor klusjes, zoals het Amerikaanse TaskRabbit en de Brusselse start-up Listminut’, worden hiertoe gerekend.

We beschouwen deze activiteiten niet als deeleconomie omdat het winstmotief centraal staat. Hiertegen zou men kunnen opwerpen dat op commerciële platformen aangeboden goederen en diensten ook door de aanbieders zelf geconsumeerd kunnen worden, dus dat er sprake is van delen. Bijvoorbeeld, een Airbnb-verhuurder kan zelf van zijn kamer genieten wanneer hij deze niet verhuurt. Het is echter niet het al dan niet effectief gedeeld gebruik die in onze classificatie telt, maar wel het achterliggende motief voor het aanbieden.

Dat commerciële platformen buiten de deeleconomie vallen, wil echter niet zeggen dat ze niet bijzonder innovatief kunnen zijn. De toegevoegde waarde van de platformeconomie ligt in de massale wegwerking van allerhande obstakels die transacties belemmeren, op het vlak van zoektocht, beschikbaarheid van informatie, communicatie, transacties en kwaliteitsbeoordeling. Een aantal muisklikken of swipes zijn voldoende om een product of dienst te selecteren, te bestellen en te betalen. Zo zijn commerciële platformen zoals Uber en Airbnb in een mum van tijd uitgegroeid tot duchtige concurrenten van het ‘traditionele’ aanbod. Zeker, een deel van het succes heeft te maken met het regelgevend vacuüm waarin zij opereren. Dat vacuüm wordt echter stilaan gevuld. Zo is Airbnb in oktober vorig jaar toeristenbelasting beginnen heffen en doorstorten aan de stad Parijs, haar belangrijkste bestemming. Maar ook in een situatie van gelijk speelveld zouden bepaalde platformen de concurrentie met de klassieke spelers kunnen aangaan, wat consumenten enkel ten goede kan komen. Uber werd vorig jaar in Brussel verboden, maar het concept van een bestel-app met geolokalisatie werd meteen gretig overgenomen door de bestaande taxibedrijven.

Met ‘echte’ deeleconomie verwijzen we naar alle activiteiten waarbij particulieren hun goederen of arbeid zonder winstoogmerk ter beschikking stellen van andere particulieren, waardoor zij er samen van kunnen genieten. Het gaat steevast om onderbenutte capaciteit: de aanbieder heeft zijn boor of auto niet constant nodig, waardoor de mogelijkheid ontstaat om deze aan iemand anders uit te lenen. Hierin ligt een belangrijk verschil met de commerciële activiteiten: aangezien er bij deze laatste winst kan gemaakt worden, beperkt de activiteit zich niet meer louter tot het beter benutten van bestaande capaciteit, maar ontstaat er een incentive om in bijkomende capaciteit te investeren. Het beste voorbeeld is het huren of kopen van een appartement met als enig doel het door te verhuren via Airbnb.

De afwezigheid van winstbejag binnen de echte deeleconomie wil echter niet zeggen dat er helemaal niets tegenover staat. Doorgaans gaan de activiteiten uit van wederkerigheid: in ruil voor een bijdrage kunnen aanbieders in de toekomst zelf genieten van de door het netwerk aangeboden diensten. Peerby, een deelnetwerk voor spullen, en Couchsurfing, waar leden gratis kunnen overnachten bij andere leden, zijn goede voorbeelden.

Daarnaast zijn er ook deelinitiatieven waarbij de kosten van de dienst gedeeld worden. Deze initiatieven bevinden zich in een grijze zone, omdat de mogelijkheid om consumenten te doen betalen het winstmotief kunnen importeren. Bij Blablacar, bijvoorbeeld, betalen passagiers een deel van de kosten van de bestuurder. De website legt echter op dat de vraagprijs voor een rit nooit de gemaakte kosten kan overschrijden. De bestuurder kan dus slechts de kosten van een rit drukken, maar er nooit winst uit slaan. Anders zou Blablacar zich kunnen ontpoppen tot een soort Uber, waardoor het in onze typologie buiten de deeleconomie zou vallen. Blablacar exploiteert gewoon de onbenutte capaciteit van een rit die in elk geval zou gemaakt zijn, maar trekt geen bestuurders aan die louter uit zijn op winst. Hetzelfde geldt voor Tapazz en Caramigo, virtuele platformen waarop mensen hun privéwagen kunnen verhuren aan geïnteresseerden. De huurprijs is nooit zo hoog dat de volledige kostprijs van de wagen kan worden gerecupereerd. Alleen de eigenaars die hun wagen zelf ook af en toe gebruiken, nemen deel.

In sommige gevallen, ten slotte, maken verhuurders gebruik van Airbnb om hun eigen huur te kunnen betalen (iets wat volgens een Brugse vrederechter recent beschouwd werd als onderverhuur, wat dus de toelating van de eigenaar vereist). In dat geval schuift men ook weg van de commerciële activiteit, in de richting van deeleconomie. Dit laatste voorbeeld laat zien dat het niet altijd even gemakkelijk is om virtuele platformen als geheel al dan niet binnen de deeleconomie te classificeren; soms moet men neerdalen tot het niveau van de aangeboden activiteiten om hen van elkaar te kunnen onderscheiden.

(1) Het betreft de ING International Survey, een internationale enquête die ING laat uitvoeren over het bankier- en betaalgedrag van consumenten in 13 Europese landen, de Verenigde Staten en Australië. Het onderzoek werd uitgevoerd tussen 16 januari en 2 februari 2015 via internet door het marktonderzoeksbureau Ipsos bij 1 030 volwassen respondenten in België.

(2) Hier betreft het de Economic.poll@ING, een vraag die aan ING-klanten wordt voorgelegd bij het uitloggen op ING Home'Bank. De hierboven vermelde vraag werd gesteld tussen 7 en 14 maart 2016 (5 439 respondenten).

---
Voor meer informatie:
Persdienst ING België, 02 547 24 84, pressoffice@ing.be
Anthony Baert, Economist, +32 2 547 39 95, anthony.baert@ing.be

Vanessa Zwaelens

Head of External Communication